Joodse Gemeente Amsterdam
BIJ HET HEENGAAN VAN RABBIJN EDDY MAARSEN ZTS”L
Dinsdag 13 februari
www.nihs.nl

BIJ HET HEENGAAN VAN RABBIJN EDDY MAARSEN ZTS”L 

Tot ons groot verdriet is afgelopen zondag, 2 adar I, de zeer geliefde  
Rabbijn Eliezer (Eddy) Maarsen op 85-jarige leeftijd overleden. Zijn heengaan slaat een bres in onze gehele kehille koudesj Amsterdam. Moge zijn ziel gebundeld worden in de bundel van het eeuwige leven. 

 

VormVormVorm 

 

Velen waren aanwezig bij het afscheid van Rabbijn Maarsen op Ter Kleef en bij de lewaja op Muiderberg. Velen ook hebben gesproken en geschreven over deze zo geliefde Rabbijn. Een aantal van deze toespraken en geschreven teksten geven we hieronder weer, als eerbetoon aan Rabbijn Maarsen zts”l. 
 


Herman Loonstein, schoonzoon van Rabbijn Maarsen: 

Het is niet mogelijk om in 5 minuten mijn schoonvader de shwach te geven die hij verdient. Daarvoor zijn er simpelweg teveel ma'asiem touwiem die hij heeft gedaan, teveel goede middous en bijzondere verhalen. Zoals iedereen die hem heeft gekend of heeft ontmoet weet, was hij een man van weinig woorden. En wars van het ontvangen van complimenten of woorden van dank bovendien. Hij zal het me dus vergeven dat ik niet alles opnoem wat hij verdient.  

In de ruim 40 jaar dat ik het zechoes heb gehad zijn schoonzoon te zijn, is er geen dag geweest dat ik mijn schoonvader onrespectvol tegen iemand heb zien zijn. Hij was, in alle opzichten, een Mensch. Eenieder trad hij tegemoet met Sewer poniem jofous. Voor talmidei chachomiem had hij het grootst mogelijke respect. Hoewel hij zelf decennia onderdeel was van het rabbinaat, voelde hij immer ontzag voor andere rabboniem. Maar ook naar verafstaanden, mensen van alle afkomsten, was hij enkel en alleen respectvol.  

Ook zijn werk heeft hij gewijd aan deworiem shebikdoesho. Zijn vader, opa Max, had een matrassenfabriek. Hij heeft nog enige tijd daar gewerkt, maar merkte dat het zijn roeping niet was. Die roeping vond hij in zijn werk voor de Joodse Gemeente. Zijn bijdrage in kasjroes of in gittin ging verder dan alleen het plichtmatige of beroepsambitie. Kasjroes was voor hem geen commerciële kans, maar een eervolle taak. Als hij een get had afgerond, dan huilde hij na de afronding voor zichzelf, dat een Joods gezin kapot was gegaan. Dat is wie hij was. 

Zijn bescheidenheid en toewijding aan de mitswes is ongeëvenaard en was soms zelfs bijna onmenselijk, in de goede zin van het woord. Zo verloor hij 40 jaar geleden op Roush Hashono zijn enige zus, Bertie. Op de wandeling naar de Obrechtsjoel met zijn boezemvriend Gershon Eisenmann, vertelde hij echter niks hierover. Dat soort tsores deelt men immers niet op Jom Tov.  

Afgelopen donderdag en ook vrijdag spraken de doktoren de verwachting uit dat je het misschien niet eens uren meer zou volhouden. Je moest dan ook hard werken. Maar je gaf niet op. Je zou shabbes nog halen en de hele shabbes volmaken. Op shabbes stonden in jouw kamer, unbeshriye, 10 kleinzonen van je. Samen zongen ze alle niggoeniem die je je hele leven zo graag hoorde. Het was Roush choudesh en dus zongen ze ook uit hallel: ''Yokor be'einei Hashem, hamoweso lachasidow.'' Rashi verklaart dat ''Yokor'' hier niet moet worden verklaard als ''dierbaar'', maar als "moeilijk, zwaar". De vertaling is dus: ''Moeilijk is in de ogen van Hashem, het sterven van de Hem toegewijden.'' De vraag is: waarom is het moeilijk voor Hashem? We zien juist elders dat Hashem blij is wanneer tsaddikiem naar hem terugkeren. Misschien is het antwoord, dat Hashem weet wat het overlijden van een tsaddiek betekent voor degene die hij achterlaat. Je laat een grote leegte achter bij je vrouw en dochters, die op de meest ongeloofijke manier voor je hebben gezorgd. Maar ook bij de rest van de familie en heel klal jisroel, Amsterdam in het bijzonder. Het is moeilijk voor Hashem, omdat het voor ons moeilijk is.  

Bij het overlijden van Awrohom staat: waje'osef el amow. Hij voegde zich bij zijn volk. Bij Awrohom en andere tsaddikiem staat dit omdat we zeker weten dat een tsaddiek direct richting oulom habo gaat. Je voegt je bij je ouders Max en Liesje, bij je zus Bertie, bij je geliefde vrienden Bram en Gershon en bij Rav Just zecher tsadiek liwrocho, die jij tientallen jaren diende en volgde als de meest trouwe talmied, tot de laatste dag van niet zijn leven, maar tot de laatste dag van jouw leven.  

We vragen je mechiele voor alles wat we niet goed hebben gedaan, als familie, als tsibboer. We weten dat je een meliets jousher zal zijn voor sholem in de wereld, zoals je zelf altijd alleen bijdroeg aan sholem.  

Tehi nishmosou tseroero bitsror hachajim. 
 


Rabbijn Shmuel Katz: 

Deze week heeft Rav Eliezer Maarsen zichrono liwracha ons verlaten. Met hem is een stuk verleden van Joods Amsterdam heengegaan. Een verleden waarvan hij de belichaming was. Ik doel hier op de rabbinale wereld van Joods Nederland van voor en ook na de Tweede Wereldoorlog.  

Wat was die rabbinale wereld? Dat merkte je in de eerste plaats tijdens de aanwezigheid van Rabbijn Maarsen bij een get of een andere rabbinale aangelegenheid waar een Beth Din voor moest worden gevormd. De gemara leert ons in traktaat Sanhedrin 7a dat het moment waarop een Beth Din bijeenkomt een bijzonder moment is. De gemara baseert zich daar op Psalm 82,1 waar koning David aan ons meegeeft dat Hashem temidden van de rabbinale rechters vertoeft als zij zich over een kwestie buigen. Aan Rabbijn Maarsen was te merken dat hij dat niet alleen wist, maar ook voelde. Tijdens zulke momenten voelde je zijn eruditie, zijn betrokkenheid en zijn ontzag voor de alom aanwezige Schepper die hij vol overgave diende. En zijn optreden was daar een reflectie van. 

Een tweede aspect was zijn gevoel en eerbied voor de noesach zoals die in Amsterdam eeuwenlang in gebruik was. Hij heeft met lede ogen gezien hoe het gevoel voor die minhag langzaam aan verdween. Maar die rijke traditie was zijn  Jodendom. Hij was er ook intens trots op. Op vele sjabbatot worden pijoetiem ingeschakeld in de tefilla. Tegenwoordig laten velen die helaas voor wat ze zijn. Voor Rabbijn Maarsen waren die pijoetiem de belichaming van die sjabbatot. Met zijn fijn gevoel voor taal en zijn warme nesjomme kon hij daar helemaal in opgaan.  

Er was één dag in het jaar waarop Rabbijn Maarsen in sjoel stond als een prins. Dat was op Jom Kippoer. Hij stond dan vooraan in zijn Rav Aaron Schuster sjoel, met zijn kittel of sagenes en zijn prachtige hagelwitte baret. Inderdaad, het was een dag nora wekadosj  (vreeswekkend en heilig), maar ook een dag van nabijheid, van vergiffenis en van liefde.  

Daarnaast heb ik Rabbijn Maarsen meegemaakt als lid van het bestuur van de Nederlandse Agoedat Jisraeel. Hij was er trots op in dat bestuur te zitten. De Agoeda waarvan Opperrabbijn A. Onderwijzer, Opperrabbijn Samuel Hirsch en vele andere Nederlandse rabbijnen lid waren geweest. De Agoedat Jisraeel, die met trots naar buiten brengt dat de Tora en mitswot de essentie vormen van alles waar wij voor staan. Maar diezelfde Rabbijn Maarsen kende het dictum waarvan Chacham Ricardo heeft gezegd dat zozeer in diezelfde Opperrabbijn Onderwijzer te hebben herkend: Lo nitna hatora lemalachee hasjareet (De Tora is niet aan engelen maar aan mensen gegeven). Zijn principes en zijn menslievendheid vloeiden in elkaar over. 

Die combinatie kwam ook tot uiting in wat wel zijn levenswerk mag worden genoemd: het kasjroet van het Opperrabbinaat voor Nederland. Rabbijn Maarsen heeft internationaal veel respect en erkenning gekregen voor wat hij voor de export van kosjere producten heeft gedaan. Maar hij was ook de man achter de Nederlandse kasjroetlijst. Met de opvatting dat de Tora niet aan engelen maar aan mensen is gegeven, heeft hij zoveel mogelijk zaken toegestaan. Hij werd daarin bijgestaan en geleid door Rav Meier Just z”l. van wie hij de talmied – moewhak was, de Rabbijn die hem bij uitstek heeft gemaakt tot wat hij was. 

Rabbijn Maarsen laat behalve zijn echtgenote Borie, ook dochters Aviva en Shosho, schoonzoons, kleinkinderen en achterkleinkinderen achter. Wij wensen zijn familie heel veel sterkte toe. En ook wij moeten leren omgaan met de immense leegte die Rabbijn Maarsen achterlaat in de ziel van  Joods Amsterdam. Moge zijn ziel gebundeld zijn in de bundel van het eeuwige leven. 
 


Jigal Markuszower, voorzitter NIK: 

Kevod misjpachat Maarsen , Birsjoet harabaniem,   

קטנתי מכל החסדים ומכל האמת 

Wie ben ik om een hesped uit te spreken over morenoe harav Eliezer Meir ben Uri Meir Maarsen.  

Met het ontvallen van Rav Maarsen verliest Joods Nederland een instituut. Rav Maarsen is een van de markante persoonlijkheden in onze gemeenschap. Gerespecteerd, benaderbaar en geliefd bij een ieder. Een persoonlijkheid die op de meest positieve manier mogelijk, letterlijk en figuurlijk gedurende decennia zijn stempel heeft gedrukt op Joods Amsterdam en op Joods Nederland. 

Rav Maarsen kwam vijftig jaar geleden, per 1 april 1974, in dienst bij het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap. Rav Maarsen wilde bij zijn leven geen persoonlijke aandacht of waardering. Jubilea van anderen, daar deed hij aan mee. Hij was nog aanwezig bij de bijeenkomst ter gelegenheid van het pensioen van twee collega’s drie weken geleden.  

Maar enthousiasme had hij wel, hitlahavoet, een innige bevlogenheid had hij voor het Jodendom. Jegens rabbijnen was er bij hem sprake van verering, zij zijn immers de dragers van Tora. Ogenschijnlijk stoïcijns ging hij door met het uitvoeren van zijn taak. Hij bleef onverstoorbaar wie hij was.  

Zijn benadering, zowel mondeling als schriftelijk, was altijd vol eerbied en ontzag naar het Rabbanoet en met respect naar het ambt van NIK-bestuurder. Zijn laatste brief uit december was dan ook gericht aan – zoals alleen hij dat nog schreef – “de hooggeachte leden van de Permanente Commissie”. Hoewel hij van ons in die brief een bepaalde actie verlangde, schreef hij slechts dat het “aanbevelenswaardig” zou zijn als wij “met eerbied en ontzag” onze religieuze leiders zouden kunnen doordringen’ van wat hij meende dat het juiste zou zijn. 

Kasjroet en de erkenning van de betrouwbaarheid van kasjroet is voor een deel een kwestie van uitstraling, voor een ander een deel een kwestie van kennis en als derde element een kwestie van vertrouwen. Eerst nog onder leiding van  Rav Just zecher tzadiek liwracha en later Rav Maarsen volledig zelfstandig, maakten dat deze ijzersterke reputatie en kennis, onze certificering wereldwijd door de strengste rabbinale certificeerders wordt geaccepteerd. Dat is niet alleen een bewijs van grote halachische deskundigheid maar ook een bewijs van de gave in het intermenselijke verkeer. 

En dat is een van de eigenschappen, הבאת שלום בין אדם לחברו waar we in deze wereld misschien niet voor worden beloond, maar waar Rav Maarsen in de Olam Haba onder andere zeker voor wordt beloond. 

Toen ik een aantal weken geleden op bezoek was bij Rav Maarsen, vertelde ik hem dat het OKE onder zijn verantwoordelijkheid de hoogste winst ooit had behaald. In een normale bedrijfsvoering hoort daar een winstuitkering bij. Daar wilde Rav Maarsen, bescheiden als altijd, niks van weten.    

Hij wist als geen ander dat het rendement van zijn echte vermogen zijn dochters, Shosho en Aviva zijn, en zijn echte dividend zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen, vechen jirboe, is.     

Het overlijden van Rav Maarsen  is een afsluiting van een tijdperk, maar het is niet het afsluiten van de continuïteit van de activiteiten van het gezin Maarsen in Amsterdam. 

De גמילות חסדים beseter van Borie en  Shosho en haar gezin en natuurlijk alle kleinkinderen en achterkleinkinderen, waaronder de bijna bovenmenselijke inspanningen voor Zichron Menachem, zullen hopelijk tot in lengte van jaren doorgaan. 

En niet alleen  in Amsterdam maar gelukkig ook in Israël in ירושלים heeft de Maarsen clan, Aviva, vaste voet verkregen en ook mitsion tetse die positieve uitstraling die wij hier in Amsterdam zien. 

Persoonlijk verlies ik een חבר טוב ושכן טוב יהא זכרו ברוך. 
 


Ruben Vis, algemeen secretaris NIK: 

Chadeisj jomeinoe kekédem: rabbijn Maarsen, religieus exponent van de Species Neerlandica judaica 

Tot in zijn vezels verbonden met Amsterdam  

Rabbijn Eddy Meyo Maarsen had eigenlijk als tweede naam Meijer, niet Meyo, moeten krijgen. Maar zijn ouders vonden Meijer in 1938, met de voorschaduw van het nazisme, te Joods en dus niet verstandig. Eddy Maarsen had het op en top Hollandse in zijn genen. Niet verbazingwekkend, de eerste Maarsen vestigde zich al voor 1700 in Amsterdam. Dankzij een bericht van Maharam Maarsen weten we de stichtingsdatum van de Hoogduitse Joodse Gemeente in Amsterdam: Rosj Hasjana 5396 (= 1635). Bij die eerste Asjkenazische gebedsdienst in Amsterdam waarmee het georganiseerde Hoogduitse leven in Amsterdam een aanvang nam was deze Maharam Maarsen aanwezig. Het waren de stichters van de Joodse Gemeente van Amsterdam, die zou worden tot de ngier we’eim beJisroeil, waar rabbijn Maarsen tot in zijn vezels mee verbonden was. Deze kleine groep Asjkenazische pioniers kocht in 1642 van P.C. Hooft, de landdrost van Muiden, de grond voor de Joodse begraafplaats in Muiderberg. Daar, in die grond, hebben we rabbijn Maarsen begraven. Vasthoudend zoals hij voor zichzelf altijd is geweest aan oud-Amsterdams gebruiken zijn alleen de mannen ‘naar buiten’ gegaan. Het stempel van de Sjoa drukte zo sterk op rabbijn Maarsen dat hij had bepaald dat de rouwstoet op de begraafplaats eerst het graf aan zou doen van Max Leons. Daar hebben we stilgehouden om hem bij zijn graf eerbied te betuigen. Max Leons was een grote Joodse verzetsman die in 2019 op Muiderberg is begraven. We behoren zo snel mogelijk te begraven, maar de kist ging eerst langs het graf van Max Leons waar Kaddisj werd gezegd. 

Totale bescheidenheid 

Wie ben ik dat mij Semicha wordt verleend, zei hij toen rav Just hem de rabbinale bevoegdheid had toegekend. Totale bescheidenheid overheerste het leven van Maarsen. De titel komt mij niet toe, vond Maarsen. Hij zag voor zichzelf geen plaats tussen de grote en vermaarde rabbijnen, waarvan hij er drie noemde: Chacham Zwi en Binyan Ariel, de twee beroemde achttiende-eeuwse Amsterdamse opperrabbijnen en raw Maarsen. De wetenschappelijk geleerde Isaac Maarsen, opperrabbijn van Den Haag, was een neef van de vader van Eddy Maarsen. Isaac Maarsen was van de 19e en 20e-eeuwse Nederlandse rabbijnen degene van wie de vermaardheid tot ver over de landsgrenzen reikte. 

De grootvader van Eddy Maarsen, Eliazer Maarsen, was een vrome man die tussen de middag zijn werk in de Jodenbreestraat verliet om in de buurt met een minjan het Mincha-gebed te oren. Hij woonde boven de sjoel van Be’er Majiem Chajiem, de buurtsjoel in de Watergraafsmeer. De broer van zijn grootvader was de befaamde Wollie Maarsen. Befaamd om zijn enorme Joodse kennis waarvoor hij, zeer uitzonderlijk, werd vereerd met de Morenoe-titel, een ere-rabbijn. Wollie (officieel Wolf) Maarsen was een vaste educatieve waarde in diverse Amsterdamse leerchewres, hij fungeerde vaak als interim-chazzan in de Grote Sjoel en leerde nieuwe chazzaniem de Amsterdamse noesach-melodieën. Slechts enkele meters verwijderd van zijn oudoom is morenoe harav Eliezer Meijer Maarsen op de rij van de Rabbonim op de Joodse begraafplaats Muiderberg begraven. 

De Obrecht-sjoel was zijn thuis  

Net als Wollie koesterde Eddy Maarsen grote liefde voor het Amsterdamse chazzanoet. Zijn verering voor het chazzanoet van oppervoorzanger Hans Bloemendal was ongelimiteerd. Hoe treffend dan ook dat, naar achteraf zou blijken, zijn laatste publieke optreden zijn aanwezigheid was bij het Hans Bloemendal memorial concert op 4 februari in zijn geliefde Jacob Obrecht-sjoel. Die sjoel was zijn thuis. Gloedvol kon hij vertellen hoe hij nog mee had gemaakt hoe vol de sjoel op Jom Kippoer was geweest. Bijna beeldend waren zijn woorden: "bij Neiela stond het zweet op de muren van de Obrechtsjoel". De lange herhaling van Moesaf op de Hoge Feestdagen werd door hem tot op hoge leeftijd staande en intens volgend ‘meegedaan’. Wie een sjoelplaats in zijn buurt had, kon horen hoe hij bescheiden maar loepzuiver met chazzan Bloemendal de vertrouwde stukken in tweede stem meezong. 

Verering, geen adoratie  

In zijn jeugd raakte Eddy in de ban van de Agoedath Jisrael-beweging, al is 'in de ban' een te forse uitdrukking van extase. Eddy Maarsen was niet extatisch, eerder nuchter. Helemaal in de oer-Hollandse gedachtegang van 'doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg'. Bij Maarsen waren er nooit uitspattingen, hij was eerder bedeesd. Maar enthousiasme had hij wel, hitlahavoet, een innige bevlogenheid voor de Joodse religie. Jegens rabbijnen was er bij Maarsen sprake van verering, zij zijn immers de dragers van Tora. Verering dat wel, maar het ging niet zover dat er van adoratie sprake was. Niet passend in zijn Hollandse opstelling. Zijn onbegrensde eerbied bewaarde hem ervoor buiten de strijd van rabbijnen onderling of die tussen rabbijnen en bestuurders te blijven. Ogenschijnlijk stoïcijns ging hij door met het uitvoeren van zijn taak. Hij bevond zich in een positie die hij ooit voor zichzelf naar rabbinale voorbeelden uit zijn omgeving had bepaald en week daar niet vanaf, ook niet wanneer en dat was zeker het geval, zijn omgeving, Joods Amsterdam, polariseerde. Eddy Maarsen bleef onverstoorbaar wie hij was. 

Tranen  

Maarsen werd een trouwe leerling van de Amsterdamse opperrabbijn Aron Schuster. Net als een aantal andere jongens ging hij naar een Jesjiva, de eerste generatie Hollanders die dit deed. Zijn steun voor leren en het belang van Jesjivot bleef hij ook daarna bepleiten. Zelf bleef hij Joods leren, op het Seminarium, ook weer vooral bij rabbijn Schuster, later bij rabbijn Just, en nog weer later bij de elkaar opvolgende hoofden van het Kollel en bij het toen nog jonge Amsterdamse Rabbinaatslid rav Aryeh Leib Ralbag, de latere opperrabbijn. Uiteindelijk zou rav Just zijn meest langdurige leraar worden, de rabbijn en opperrabbijn van het rabbinaat van Amsterdam en voorzitter van het Opperrabbinaat voor Nederland waar Maarsen de secretaris van werd. 

Onmiddellijk nadat rav Just was overleden, kwam Maarsen het me vertellen. Tranen biggelden zonder terughoudendheid over zijn wangen toen hij mijn kantoorkamer binnenkwam. Voor dat hij zich naar het sterfhuis spoedde maakte hij een Keriya, een inscheuring in zijn kleding die je maakt als een nauwe verwant is overleden, of iemands leraar. Rav Just had hem Semicha verleend. Geen beloning voor trouwe dienst, geen ere-morenoe zoals bij zijn oud-oom Wollie, maar een echte toelating tot het rabbinale ambt. Was het ook voor mij altijd ‘Eddy’ en ‘je’, vanaf dat moment was het wat mij betrof: ‘rabbijn’, ‘mijnheer’ en ‘u’. Terecht werd door zijn schoonzoon bij de lewaje in een van de hespedim opgemerkt dat hij de meest trouwe talmied van rav Just was, ‘niet tot de laatste dag van zijn leven maar tot de laatste dag van jouw leven.’ 

Hollands-vroom 

Maarsen was uitgesproken Hollands-vroom. Geen volle baard maar een knevel, geen zwart maar een donkerblauw pak en de Tsitsiet niet zichtbaar. Hij kon genieten van de zoutjes van Theeboom, Hollands gebak of de Hollandse wolken aan de hemel. Wat hem vooral kenmerkte was routine, voortzetten hoe het naar zijn idee altijd was geweest. Zowel in zijn privéleven als wat betreft het rabbinaal-Joodse. Aan verandering moest hij niet denken. Chadeisj jomeinoe kekédem – vernieuw onze dagen als van voorheen. Zoals het is, is het goed en vooral zoals het altijd is geweest, is het goed en zou het moeten zijn. Vaak als hij een punt wilde maken, begon zijn uiteenzetting met een teruggrijpen naar opperrabbijnen van weleer. 

Een aparte Species 

In 1923 publiceerde Sigmund Seeligmann zijn Charakteristik over Die Juden in Holland. In zijn opstel in het Festschrift voor de Deense professor David Simonsen muntte Seeligmann de uitdrukking Species Neerlandica judaica. Seeligmann was geen geboren Hollander. Hij was als kind met zijn ouders vanuit Karlsruhe in Amsterdam komen wonen waar hij tot de leerlingen, vrienden en vereerders zou gaan behoren van dr. Joseph Hirsch Dünner, rector van het Seminarium en Rav van Amsterdam. Nederlandse joden waren binnen het wereldjodendom een apart soort, een aparte Species. Als een vroeg twintigste-eeuwse socioloog legde Seeligmann in zijn artikel uit waar dat in zit en waar dat door is gekomen. 

Nederlands-Joodse eigenheid  

Seeligmann wilde verklaren waar de Nederlands-Joodse eigenheid door is ontstaan. Hij geeft twee redenen. Anders dan in andere landen werden Joden in hun mens-zijn vrij gelaten. De Staten van Holland en West-Friesland besloten in 1615 om een advies van Hugo de Groot dat allerlei beperkingen bevatte niet door te voeren en het aan de steden zelf over te laten of ze Joden zouden toelaten, hoeveel Joden en met welke burgerlijke beperkingen. Het betekende dat Joden tot 1796 weliswaar niet volledig gelijk werden gesteld in hun burgerrechten maar vergeleken met andere Europese landen waren de Joden stukken beter af; in de Nederlanden was er geen structurele uitsluiting, er was geen onderdrukking of overheidswillekeur jegens de Joden. Daarnaast merkt Seeligmann op dat de intellectuele en financieel bemiddelde Joden in Nederland zich niet afkeerden van de cultuur van hun omgeving. Waarop Seeligmann in zijn opstel concludeert: "Diese zwei hier nur kurz skizzierten Momente haben eine Species hollandia judaica erzeugt". Vertaald: Deze twee factoren, hier slechts kort geschetst, creëerden een Species hollandia judaica. De c ontbrak nog in ‘hollandia’ en later maakte hij er Neerlandica van. Maar de term was gemunt en zou, geheel passend in hoe het Nederlandse jodendom zichzelf graag percipieerde, nog lang met trots worden aangehaald. Van die Species Neerlandica judaica was rabbijn Maarsen, Morenoe harav Eliezer Meir ben Oeri Meir Maarsen een trouwe drager en bij uitstek een exponent. 

Loon  

Voor het Opperrabbinaat voor Nederland is rabbijn Maarsen onmisbaar geweest. Zijn betrouwbaarheid en onkreukbaarheid waren ongeëvenaard. Dat hij zelfs de verleiding niet kende om er zelf op wat voor wijze dan ook beter van te worden, ervoer zijn werkgever, het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap, al in een heel vroeg stadium. Maarsens personeelsdossier, dat ondanks dat hij vijftig jaar bij het NIK werkte uiterst dun is gebleven, begint met een brief waarin Maarsen reageert op de schriftelijke bevestiging van de mondeling besproken arbeidsvoorwaarden. Er staat een fout in uw brief, merkt Maarsen op. Het salaris dat u noemt is hoger dan wat u mondeling met mij bent overeengekomen. 

NIK-voorzitter Jigal Markuszower was door de familie gevraagd om de overledene maspid te zijn. Daarin wees hij erop dat rav Maarsen respect toonde naar Tora-geleerden, maar net zo goed naar welk mens dan ook, ongeacht diens levenshouding of identiteit. Hij observeerde dat het loon van ahawat sjalom – liefdevolle bejegening van de ander, beloond wordt in de Olam Habba – niet deze wereld maar de wereld hierna, na het aardse leven. Dat is het werkelijke loon waar rabbijn Maarsen voor zichzelf naar streefde en dat hem nu toekomt. 

Onkreukbaar en betrouwbaar  

Kasjroet en de erkenning van de betrouwbaarheid van kasjroet is voor een deel een kwestie van uitstraling, voor nog een deel een kwestie van kennis en als derde element een kwestie van vertrouwen. Het Opperrabbinaat voor Nederland is een certificeerder van halffabrikaten zoals vetten, melkpoeder en smaakstoffen en van eindproducten zoals koekjes en kaas. De halffabrikaten gaan in andere producten die als eindproduct door een andere certificeerder kosjer worden gecertificeerd. Ongeacht zijn Hollands-Joodse uitstraling die ‘anders’ was in de huidige rabbinale wereld, maakten zijn ijzersterke reputatie en kennis, dat onze certificering wereldwijd door de strengste rabbinale autoriteiten wordt geaccepteerd. Zijn Hollandse vroomheid werd als een gegeven beschouwd, zijn kennis en betrouwbaarheid waren van het hoogste niveau. 

 

Joodse Gemeente Amsterdam

Van der Boechorststraat 26 | 1081 BT Amsterdam | Tel: 020-6460046 | info@nihs.nl

Facebook
Instagram
YouTube
LinkedIn
U ontvangt deze email omdat u ingeschreven staat op de NIHS-Hakehilla mailinglijst. Indien u zich wilt afmelden, kunt u zich hier uitschrijven.