Lieve lezer, Nadat ik de wekker ’s ochtends een mep geef, draai ik mezelf het liefst nog even om. Sinds een week vangen mijn halfgeopende ogen tijdens dit gebeuren de glimp op van met bloesem bezaaide takken. Ze swingen in de ochtendbries, de verfijnde blommen, en ze bestrooien het dakraam boven mij met confetti. Het is een confronterend spektakel als je net wakker bent, weggezonken in je matras, je volle blaas negerend. Uiteindelijk verlies je het staarduel van de onschuldig uitziende bloesemknopjes en hijs je jezelf toch maar in die duizeligmakende, verticale positie. Vanmiddag vond ik voor de verandering een gevallen bloesemtakje op de stoep onder de boom (het is geloof ik een sierappelsoort). De bloemen bloeiden zo weldadig dat hun gewicht het takje fataal was geworden. Treurig, dacht ik, dat er ook zoiets als te hard bloeien bestaat. Ik raapte het takje van de grond en stak het tussen de achthonderzesde en achthonderzevende pagina van het levenswerk van Plato. Zou de bloesem over twee weken droog zijn? Over vier maanden? Zeker is dat, zolang het takje in de pil van Plato zit weggestopt, wij nog in de pil van corona opgesloten blijven. En toch. Voorzichtig begin ik vanuit horizontale positie te fantaseren over het moment waarop de pagina’s van dit langdradige boek zullen openvallen, en we behoorlijk verpletterd, maar zo goed mogelijk geconserveerd, weer tevoorschijn komen. In de tussentijd kan ik iedereen aanbevelen om ook eens een herbarium aan te leggen, want de lente vervliegt wél. Liefs, Iris Blaak Eindredacteur |