View in browser

IP | RECLAME | FOOD LAW

 

HOOGENRAAD & HAAK
DECEMBER 2024
 

Hier zijn we weer met ons NIEUWS! Elk kwartaal schrijven we over wat ons opvalt in onze aandachtsgebieden intellectuele eigendom, reclame en food law. Ditmaal o.a. over Greenpeace die een portret van Rabobank CEO Stefaan Decraene gebruikte, en over de KNLTB die een ‘gerechtvaardigd belang’ stelde om een portret te gebruiken. In deze Kersttijd rijst natuurlijk de vraag of een vleesvervanger wel ‘vegetarische steak’ mag heten. En is de mededeling “M.u.v. geneesmiddelen” in een reclamefolder wel duidelijk genoeg? En hoe zit het met duurzaamheidsclaims in verband met cruises? Verder enkele opvallende merkenrechtelijke uitspraken over merken van Penguin Random House, Chiquita, en ‘Neuschwanstein’ en meer over het langverwachte arrest Compass Banca over de ‘gemiddelde consument’. 

 

We wensen je fijne feestdagen en hopen je in het nieuwe jaar weer te spreken!

Hartelijke groet van iedereen bij Hoogenraad & Haak, 

Maarten Haak

­
  • Portret in opdracht: Afweging tussen verbodsrecht en uitingsvrijheid
  • Vegetarische biefstuk mag blijven
  • Over Plan B en kwade trouw
  • M.u.v. geneesmiddelen. Zie verpakking
  • NeuschwanstNEIN!
  • Het KNLTB-arrest: Commercieel belang kan gerechtvaardigd belang zijn
  • Chiquita verliest strijd om blauw-geel ovale merk
  • Dieselgate
  • Ook cruisevakanties zijn niet duurzaam
  • Balans tussen rationaliteit en realiteit: inzichten uit het Compass Banca-arrest van het Hof van Justitie
­

Portret in opdracht: Afweging tussen verbodsrecht en uitingsvrijheid

Een opvallende uitspraak in kort geding over de reikwijdte van het portretrecht bij een portret in opdracht. Greenpeace gebruikte in een campagne voor een “bossenwet” een portret van Stefaan Decraene. De CEO van Rabobank stond getooid met een cowboyhoed op een enorme poster, met het opschrift “WANTED”. 

 

Het gebruikte portret was oorspronkelijk in opdracht van Rabobank gemaakt. Bij portretten die in opdracht zijn gemaakt heeft de geportretteerde volgens de letter van de wet een heel sterk recht: publicatie mag niet zonder toestemming. Dit recht geldt niet alleen tegenover de maker of auteursrechthebbende, maar ook tegenover derden zoals Greenpeace.

 

Rabobank en Decraene beriepen zich op het portretrecht van Decraene en vroegen de rechter Greenpeace te bevelen gebruik van het portret blijvend te staken. Greenpeace voerde daartegen aan dat het verbodsrecht van Decraene moet wijken voor haar vrijheid van meningsuiting. Maar is in het geval van een portret in opdracht wel ruimte voor een beroep op uitingsvrijheid? Ja, volgens de rechter. Het portretrecht kan opzij worden gezet door grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting. En in dit geval weegt de uitingsvrijheid van Greenpeace zwaarder dan het portretrecht van Decraene. Als CEO moet hij zich meer kritiek laten welgevallen dan een privépersoon. Verder zal het publiek de boodschap van Greenpeace (“WANTED”) niet letterlijk opvatten. Greenpeace zet Decraene niet neer als crimineel, en roept niet op tot onrechtmatige acties tegen hem. Daarmee blijft de campagne binnen de grenzen van rechtmatige meningsuiting.

 

Daniël Haije

­

Vegetarische biefstuk mag blijven

De Franse regering voerde wetgeving in die vleesbenamingen zoals ‘steak’, ‘sukade’ en ‘biefstuk’ exclusief reserveerden voor producten van dierlijke oorsprong. Dit zou bijvoorbeeld het einde betekenen voor de ‘vegetarische steak’. Diverse belangengroepen voor vegetariërs en bedrijven, waaronder Beyond Meat, stapten naar de rechter.

 

Uiteindelijk belandde de zaak bij het Hof van Justitie, de hoogste Europese rechter, die uitgerekend op dierendag (4 oktober 2024) uitspraak deed. Het Hof van Justitie oordeelt dat lidstaten géén nationale regels mogen invoeren die het gebruik van vleestermen voor plantaardige producten in álle gevallen verbieden. 

 

De bestaande regels over misleiding bieden volgens het Hof van Justitie voldoende bescherming aan de consument. Met name de regel dat voedselinformatie niet misleidend mag zijn over de aard en samenstelling van het levensmiddel. 

 

Plantaardige producten met in de naam een verwijzing naar ‘steak’ of ‘worst’ zijn niet automatisch misleidend. Zolang maar duidelijk is dat het om een plantaardige variant gaat. Zoals bijvoorbeeld de ‘Vish and chips’ van IKEA. Omdat in de uiting duidelijk ‘vegetarisch’ stond, oordeelde de Reclame Code Commissie dat de benaming niet misleidend was.

 

Belangrijk om te vermelden: de uitspraak van het Hof van Justitie ziet alleen op gebruikelijke en beschrijvende vleesbenamingen. De uitspraak gaat niet over benamingen waarvan de definitie wettelijk is vastgelegd. Wettelijk beschermde benamingen (zoals ‘gehakt’, maar ook zuiveltermen als ‘kaas’ en ‘yoghurt’) blijven exclusief voorbehouden aan vlees- en zuivelproducten. ‘Vegetarische kaas’ mag dus niet, maar ‘vegetarische steak’ mag wel.

 

Op het eerste gezicht is de uitspraak gunstig in het kader van de eiwittransitie. Plantaardige producten mogen worden beschreven met een (niet beschermde) vleesnaam om duidelijk te maken waar het product een alternatief voor is. Maar het gevolg van de uitspraak zou ook kunnen zijn dat landen zoals Frankrijk nu een andere weg gaan zoeken om vleesbenamingen te beschermen. Bijvoorbeeld door extra benamingen te definiëren om onder de verdergaande bescherming van wettelijke benamingen te vallen. Dat moet gaan blijken.

 

Myrna Teeuw

­

Over Plan B en kwade trouw

Als een merk te kwader trouw is aangevraagd, kan een eenmaal ingeschreven merk nietig worden verklaard. Goede trouw wordt verondersteld. Wie de nietigheid inroept, moet feiten stellen die dit vermoeden weerleggen. Dan (en niet eerder) is het aan de merkhouder om de bedoelingen en de commerciële logica van de aanvraag uit te leggen. Dat weten we sinds het arrest Koton uit 2019. Sindsdien wordt vaak over kwade trouw geprocedeerd, ook als verweer in een inbreukprocedure. 

 

Eerder dit jaar nam het Gerecht van de EU een loopje met het beginsel dat goede trouw wordt vermoed. Kwade trouw werd wel héél snel aangenomen. Dit is wat eraan voorafging: 

 

  • Uitgeverij Penguin vroeg een Spaans merk PLAN B aan.
  • Ediciones Plan B verzette zich met succes op basis van een oudere Spaanse handelsnaam. De Spaanse merkaanvraag van Penguin werd afgewezen. Penguin ging in beroep bij de Spaanse rechter.
  • Penguin vroeg ook alvast een Europees merk PLAN B aan. Oppositie werd niet ingesteld; het EU merk werd ingeschreven.
  • Toen riep Ediciones Plan B de nietigheid van het EU merk in: dat zou te kwader trouw zijn aangevraagd, nu Penguin immers haar oudere Spaanse handelsnaam kende.

 

Anders dan EUIPO nemen de Kamer van Beroep en het Gerecht wel kwade trouw aan: het was netjes geweest als Penguin eerst de uitspraak in beroep in Spanje had afgewacht. Het Gerecht overweegt:  

 

“De uitkomst van het Spaanse beroep was onzeker. De Kamer van Beroep kon zich op het standpunt stellen dat het in overeenstemming met de eerlijke handelsgebruiken zou zijn geweest om eerst de beslissing in beroep af te wachten en deze aan te vechten bij de bevoegde rechter alvorens een EU merk aan te vragen.” 

 

Is er nu ineens een algemene regel dat een lopende oppositie tegen een nationaal merk hoe dan ook verhindert dat je ook vast een EU-merk aanvraagt? Het kan zo zijn dat het netjes is om de Spaanse uitspraak af te wachten, maar dat maakt de andere optie toch nog niet te kwader trouw? Ik snap wel dat Penguin in beroep is gegaan bij het Hof van Justitie (C-538/24). Plan A wordt voorlopig nog niet uitgerold.

 

Maarten Haak

­

M.u.v. geneesmiddelen. Zie verpakking

De consument die meer wil weten checkt eerst de ingrediëntenlijst en ook de overige informatie op de verpakking. Dat is al jaren het uitgangspunt in het levensmiddelenrecht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie bevestigt dit onder andere in Teekanne. 

 

Maar geldt dit ook voor paraplumerken, waarbij onder éénzelfde merk producten met verschillende statussen worden verkocht? Bijvoorbeeld geneesmiddelen, gezondheidsproducten en/of medische hulpmiddelen. 

 

Het College van Beroep (“CvB”) oordeelt dat bij reclame voor paraplumerken een nadrukkelijke verwijzing naar de verpakking nodig is. 

 

Dit oordeel volgt naar aanleiding van een klacht over een aanbieding voor A. Vogel Echinaforceproducten in de reclamefolder van Trekpleister. Bij de actie staan de teksten: “1+1 gratis*” en “Keuze uit het hele Echinaforce assortiment. M.u.v. geneesmiddelen.” Volgens de klager zou niet duidelijk zijn wanneer een product een geneesmiddel is en dus op welke specifieke producten de kortingsactie van toepassing is.

 

Vanwege de beperkte ruimte in de reclamefolder gebruikt Trekpleister de tekst “M.u.v. geneesmiddelen” om te benadrukken dat geneesmiddelen zijn uitgesloten van de actie. Deze vermelding zou de consument aansporen om op de verpakking te kijken of een bepaald product een geneesmiddel is (en dus buiten de actie valt). 

 

Het CvB vindt dat de mededeling “M.u.v. geneesmiddelen” op zich voldoende duidelijk communiceert dát sommige producten vanwege hun aard niet onder de actie vallen. Maar niet duidelijk is hoe consumenten kunnen vaststellen of een product een geneesmiddel is. Volgens het CvB kan van een consument niet verwacht worden dat hij weet waar hij deze informatie kan vinden. 

 

Trekpleister zegt op de zitting toe om voortaan naast de mededeling “M.u.v. geneesmiddelen” ook de tekst “Zie verpakking” op te nemen in de folder. Daarmee krijgt de consument een nadrukkelijke aanwijzing waar nadere informatie over de status van het product te vinden is. Het CvB acht dit voldoende.

 

Deze zaak laat zien dat bij reclame voor paraplumerken een expliciete verwijzing naar de verpakking nodig is om de consument goed te informeren. Het CvB gaat er niet zonder meer van uit dat de consument uit zichzelf de gehele verpakking gaat bekijken. Daarmee is Teekanne niet van tafel. Maar om verwarring over de reikwijdte van een actie te voorkomen is het bij paraplumerken aan te raden om de consument aan de hand te nemen. 

 

Lisanne Steenbergen 

­

NeuschwanstNEIN!

Al geruime tijd liggen de Duitse deelstaat Beieren en de Duitse souvenirbranchevereniging (BSGE) met elkaar in de clinch over de rechten met betrekking tot de naam van het sprookjesachtige Slot Neuschwanstein. Zowel Beieren, als BSGE beschikken namelijk over merkregistraties voor “Neuschwanstein” en allebei willen ze de exclusief rechthebbende met betrekking tot dit merk zijn. Dit leidde in 2018 al tot een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin geoordeeld werd dat het Neuschwanstein-merk van Beieren voor artikelen die doorgaans als souvenir worden verkocht, niet beschrijvend en daarom geldig is. Het doorhalingsverzoek van BSGE werd daarom afgewezen.

 

Hiermee was de kous echter nog niet af. Beieren viel op zijn beurt het Neuschwanstein-merk van BSGE aan. Het doorhalingsverzoek werd in dit geval gebaseerd op de oudere handelsnaam “Neuschwanstein” die Beieren gebruikt voor het museum in het kasteel. Het verzoek van Beieren werd door het Europese Unie merkenbureau in twee instanties afgewezen, waarna het bij het Gerecht van de Europese Unie belande. Ook die wees het verzoek van Beieren af. Waar het Hof van Justitie eerder had geoordeeld dat het merk Neuschwanstein van Beieren niét beschrijvend was voor de artikelen die doorgaans als souvenir worden verkocht, oordeelde het Gerecht nu dat de handelsnaam Neuschwanstein wél een beschrijvende naam voor het museum van het slot is. De naam Neuschwanstein dient immers om een kenmerk van het museum aan te duiden: het museum gaat over het Slot Neuschwanstein. Een dergelijke beschrijvende handelsnaam kan niet worden beschermd en de vordering van Beieren wordt daarom afgewezen.

 

Zo liggen er nu 2 Europese uitspraken waarin enerzijds wordt geoordeeld dat Neuschwanstein een onderscheidende naam is (het merk) en anderzijds dat het beschrijvend (en dus niet onderscheidend) is (de handelsnaam). Hieruit kan een belangrijke les worden getrokken: het is altijd verstandig de geldigheid van je rechten goed te beoordelen, voordat ze worden ingeroepen. Hoewel er paralellen zijn tussen het merken- en handelsnaamrecht, zijn dit toch echt verschillende rechten en de geldigheid van het ene recht geeft geen garantie voor het andere. Zowel BSGE als Beieren kregen op hun doorhalingsverzoeken het antwoord: Nein!

 

Mathijs Peijnenburg

­

Het KNLTB-arrest: Commercieel belang kan gerechtvaardigd belang zijn

Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) heeft in het langverwachte KNLTB-arrest erkend dat een commercieel belang als ‘gerechtvaardigd belang’ kan gelden onder de AVG als grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens. Dit is goed nieuws voor het gebruik van persoonsgegevens voor marketing- en reclamedoeleinden, omdat voorafgaande toestemming in dat geval niet nodig is. Maar het HvJ EU legt de voorwaarden voor gebruik van deze grondslag wel strikt uit.

 

De zaak draaide om een boete van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan de KNLTB wegens het zonder toestemming doorverkopen van ledengegevens aan sponsoren, waaronder de Nederlandse Loterij. Deze sponsoren gingen vervolgens de leden mailen en bellen voor eigen marketingdoeleinden. De AP stelde (vrij controversieel) dat de commerciële belangen van de KNLTB bij het doorverkopen van de ledengegevens niet als gerechtvaardigd belang konden gelden, omdat ze niet expliciet in de wet zijn vastgelegd. Het HvJ EU verwierp dit standpunt en oordeelde dat commerciële belangen wél gerechtvaardigd kunnen zijn, zolang ze niet in strijd zijn met de wet.

 

Het arrest benadrukt echter dat verwerking op basis van een commercieel belang niet zomaar mag. De verwerking moet strikt noodzakelijk zijn, en minder ingrijpende alternatieven, zoals vooraf toestemming vragen, moeten eerst worden overwogen. Daarnaast moet worden bekeken of de privacybelangen van betrokkenen in het specifieke geval niet zwaarder wegen dan het commerciële belang. Hierbij speelt een rol of betrokkenen redelijkerwijs konden verwachten dat hun gegevens verwerkt zouden worden en of zij vooraf hierover zijn geïnformeerd. Voor de KNLTB is het nog de vraag of deze belangenafweging in dit geval in zijn voordeel uitvalt: daar mag de rechtbank Amsterdam over oordelen.

 

Toestemming is dus niet altijd nodig voor het verwerken van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden (zoals marketing). Maar als wordt overwogen om persoonsgegevens te verwerken op basis van een commercieel belang, moet wel altijd afgewogen worden of de privacybelangen van de betrokkenen niet zwaarder wegen.

 

Lisa Peek

­

Chiquita verliest strijd om blauw-geel ovale merk

Op 13 november 2024 besliste het Gerecht van de Europese Unie dat Chiquita haar blauw-geel ovale merk voor vers fruit niet kan behouden. Het logo van Chiquita heeft geen onderscheidend vermogen. Wat betekent dit voor de praktijk?

 

Geen onderscheidend vermogen

 

In 2008 registreerde Chiquita een blauw-geel ovale beeldmerk voor onder meer ‘vers fruit’. In mei 2023 verklaarde het EUIPO het merk ongeldig, omdat het elk onderscheidend vermogen mist met betrekking tot de categorie ‘vers fruit’. Het Gerecht (de instantie na hoger beroep bij het EUIPO) buigt zich vervolgens over de argumenten van Chiquita, maar komt tot dezelfde conclusie als het EUIPO: het logo heeft geen onderscheidend vermogen (verkregen). 

 

Het logo is volgens het Gerecht te basic. Het is een basale geometrische vorm, die vaak wordt gebruikt in de bananensector. Ook het gebruik van de primaire kleuren geel en blauw is niet opvallend. Bovendien is het een veelvoorkomende kleurencombinatie in de fruitsector. Het publiek zal het logo daarom niet opvatten als herkomstaanduiding voor de producten.

 

Chiquita voerde verder nog aan dat consumenten het logo herkennen door jarenlang gebruik ervan op de markt. Hierdoor zou het logo onderscheidend vermogen hebben verworven (inburgering). Ook dit argument gaat niet op, omdat het bewijs dat Chiquita overlegde slechts betrekking had op vier EU-landen en vaak het woordmerk ‘Chiquita’ bevatte. Dit laatste maakte dat het Gerecht niet kon aannemen dat het blauw-geel ovale logo zélf als merk wordt herkend. 

 

Gevolgen voor de praktijk

 

Op het moment dat je zo’n zwak merk registreert, kun je er donder op zeggen dat op den duur vraagtekens worden gezet bij de geldigheid ervan. Bovenstaande uitspraak benadrukt dan ook het belang van een goed geordend inburgeringsdossier. Vraag daarvoor bijtijds hulp. 

 

Luna Snellenberg

­

Dieselgate

De rechtbank Rotterdam heeft 9 juni 2024 geoordeeld dat Volkswagen in 2017 terecht een boete van de ACM heeft gekregen voor het gebruik van ‘sjoemelsoftware’, ter hoogte van € 450.000.

 

Wat is er ook alweer gebeurd? 

 

Voordat voertuigen op de openbare weg worden toegelaten, vindt er een goedkeuring plaats. Hierbij wordt onder andere gemeten of de uitstoot van stikstof binnen de toegestane normen blijft. Dieselauto’s van (onder andere) Volkswagen gebruikten echter van 2009 tot en met 2015 software die dergelijke metingen kon herkennen. Deze auto’s schakelden in dat geval over naar een zuinigere modus, waardoor de uitstoot van stikstof op dat moment binnen de perken bleef en de auto’s alsnog konden worden goedgekeurd. De ACM concludeerde dat Volkswagen consumenten heeft misleid en legt de autofabrikant een fikse boete op. 

 

Misleidende handelspraktijken

 

De rechtbank komt tot het oordeel dat het gebruik van de software inderdaad misleidende handelspraktijken oplevert. Door het manipuleren van de uitstoot beweerde Volkswagen dat de auto’s aan de normen voldeden, terwijl dat niet het geval was. Ook was dit gebruik van de sjoemelsoftware in strijd met de vereisten van professionele toewijding. Het Hof van Justitie had in een eerdere zaak namelijk geoordeeld dat het gebruik van dergelijke software inderdaad verboden is.  Tot slot deed Volkswagen enkele duurzaamheidsclaims met betrekking tot deze auto’s. Zij zouden, onder andere, “de schoonste diesel van het moment” zijn. De rechtbank beschouwt ook alle duurzaamheidsclaims die zijn gedaan, als misleidend.

 

Overschrijding van de redelijke termijn?

 

De opgelegde boete was destijds het maximum bedrag dat kon worden opgelegd voor overtredingen als deze. De rechtbank bevestigt tevens dat de hoogte van deze boete evenredig en passend is. Ondanks dat het vier jaar en acht maanden heeft geduurd voordat er een uitspraak is gedaan, heeft Volkswagen op geen enkel moment het overschrijden van de redelijke termijn aangevoerd. Zij heeft ook niet op een andere manier laten blijken dat zij ‘spanning en frustratie heeft ondervonden’ door de duur van deze zaak. Tot slot had Volkswagen zelf ook een verzoek tot schorsing van de procedure ingediend. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn inderdaad is overschreden, maar gaat daarom niet over tot matiging van de boete.

 

John Kid Huong

­

Ook cruisevakanties zijn niet duurzaam

Cruiseschepen hebben zeer grote impact op het milieu. De NGO ‘Fossielvrij’ heeft daarom nu ook haar pijlen gericht op MSC Cruises. Die heeft twee schepen die inmiddels op een iets minder schadelijke brandstof varen, LNG (Liquefied Natural Gas). Maar dat is onvoldoende om hoog van de toren te blazen dat MSC groen is.

 

Bij de Reclame Code Commissie krijgt Fossielvrij gelijk vanwege claims zoals ‘de nieuwste energie’, ‘een verantwoordelijke manier om naar de toekomst te varen’ en ‘de schoonste scheepsbrandstof’. 

 

Waarom? Allereerst al omdat slechts twee van de 22 schepen uit de MSC-vloot op LNG brandstof varen. Die informatie weglaten is misleidend. Ook omdat de consument niet zal beseffen dat LNG wél nog een fossiele brandstof is. En de ambitie die MSC Cruises uitspreekt (‘our goals is net zero emission by 2050’) is volgens de RCC redelijkerwijs niet haalbaar. 

 

Wat mag wel? MRC Cruises kan aantonen dat zij door het varen op LNG haar ‘CO2 uitstoot met 20% vermindert’. Dat is dan een duurzaamheidsclaim die wél is toegestaan. Het is ook in lijn met de ACM-Leidraad, waar gebruik van concrete cijfers (mits juist natuurlijk) wordt aangemoedigd.

 

Nog een belangrijk juridisch weetje uit deze uitspraak: Fossielvrij wilde dat de totale reclamecampagne bestaande uit TV commercials, website en social media als één geheel zou worden gezien. Maar dat is niet zoals het juridisch gaat: iedere reclame-uiting wordt als een op zichzelf staande uiting afzonderlijk en in zijn totaliteit beoordeeld: voldoet het aan de reclameregels? Natuurlijk telt daarbinnen de context van zo’n individuele uiting wel mee; het wordt niet in individuele elementen opgeknipt.

 

Fossielvrij vroeg ook een totaalverbod op cruisevakantie-reclame. Dat volgt niet, want cruiseschepen mogen nu eenmaal varen. Het is aan ieder persoonlijk om een vakantiekeuze te maken.

 

Ebba Hoogenraad

­

Balans tussen rationaliteit en realiteit: inzichten uit het Compass Banca-arrest van het Hof van Justitie

Op 14 november 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) een uitspraak gedaan over een belangrijk kernbegrip in de Europese consumentenbeschermingswetgeving: de “gemiddelde consument”. De zaak ontstond naar aanleiding van een geschil over de commerciële praktijken van Compass Banca, waarbij gebundelde persoonlijke leningen en verzekeringspolissen vragen opriepen over mogelijke misleiding van consumenten. De Italiaanse Consiglio di Stato stelde prejudiciële vragen aan het HvJ-EU, met name of de norm van de "gemiddelde consument" rekening zou moeten houden met inzichten uit de gedragswetenschappen, zoals denkfouten die beslissingen kunnen beïnvloeden.

 

De uitspraak van het HvJ-EU brengt geen revolutie teweeg in de Europese consumentenbescherming, maar zet wel de deur open voor meer aandacht voor de manier waarop moderne marketingstrategieën consumentengedrag kunnen manipuleren.

 

De “gemiddelde consument” verduidelijkt

 

De uitspraak bevestigt de traditionele definitie van de “gemiddelde consument” als een fictieve, rationele actor—een homo economicus—die “redelijk geïnformeerd, omzichtig en oplettend” is. Deze figuur fungeert als een objectieve maatstaf om handelspraktijken binnen de lidstaten te beoordelen.

 

Toch erkent het HvJEU dat consumentengedrag vaak wordt beïnvloed door contextuele factoren, waaronder denkfouten. Dit inzicht verandert de norm van de “gemiddelde consument” niet fundamenteel, maar het Hof benadrukt wel dat nationale rechters denkfouten in hun beoordeling moeten meenemen. Belangrijk is dat niet elk risico van een denkfout door een handelspraktijk automatisch het gedrag van de gemiddelde consument verstoort. Rechters moeten aantonen dat, onder de specifieke omstandigheden van een zaak, de praktijk in kwestie het gedrag van een “redelijk geïnformeerde, oplettende en omzichtige” consument wezenlijk kan verstoren.

 

Kortom, hoewel de “gemiddelde consument” een rationeel, fictief concept blijft, onderstreept het HvJEU de verplichting van nationale rechters om aantoonbare cognitieve verstoringen in hun beoordelingen te betrekken.

 

Gevolgen van de uitspraak

 

Hoewel de uitspraak het EU-concept van de "gemiddelde consument" niet radicaal verandert, geeft het nationale rechtbanken meer flexibiliteit en verantwoordelijkheid bij het beschouwen van hedendaags consumentengedrag. Rechters moeten een balans vinden tussen het abstracte idee van een rationele gemiddelde consument en de realiteit van denkfouten, zodat de bescherming tegen geavanceerde marketingtactieken stevig blijft.

 

Voor bedrijven benadrukt deze uitspraak het belang van transparantie. Praktijken die gebruikmaken van denkfouten, hoe subtiel ook, lopen het risico als misleidend te worden aangemerkt als blijkt dat ze de autonomie van consumenten in specifieke gevallen verstoren. Voor regelgevers, zelfregulerende instanties en rechtbanken biedt de uitspraak de mogelijkheid om consumentenbeschermingsregels en -voorschriften op een genuanceerdere manier toe te passen, afgestemd op de complexiteit van moderne markten.

 

Een bredere blik

 

Deze uitspraak bevestigt niet alleen de “gemiddelde consument” als een rationele actor, maar erkent ook de complexe dynamiek van menselijk gedrag in commerciële contexten. De vraag is of deze balans tussen een theoretische norm en invloeden uit de werkelijkheid voldoende zal zijn om consumenten te beschermen nu marketingstrategieën steeds geavanceerder worden.

 

Daniël Haije

­

Hoogenraad & Haak is een onafhankelijk boutique advocatenkantoor in Amsterdam, gespecialiseerd in het intellectuele-eigendomsrecht, reclamerecht en levensmiddelenrecht. Wij doen waar we van houden. Al onze partners zijn aanbevolen door zowel Chambers als Legal 500.
 

Wij adviseren en procederen in complexe geschillen, vaak ook met een grensoverschrijdend aspect. We denken met bezieling mee, en leveren goed doordachte en strategische adviezen die in de praktijk ook uitvoerbaar zijn. En als het even kan, komen we in een vroeg stadium met een creatieve oplossing (hoe kan het wél?). Ben je benieuwd naar hoe we dat doen of naar onze mensen?

­

Elk kwartaal sturen wij ons NIEUWS over ontwikkelingen binnen onze aandachtsgebieden. Het is geen advies. Als je vragen hebt over een specifiek onderwerp, bel of mail ons dan even. En stuur ons NIEUWS vooral door aan andere geïnteresseerden (inschrijven kan trouwens hier). Persoonsgegevens worden alleen gebruikt voor verzending van ons NIEUWS. Er is ook een Engelse versie.


Eindredactie: Maarten Haak
 

Hoogenraad & Haak
Cruquiusweg 109-B
1019 AG Amsterdam
e info@hoogenhaak.nl
t 020 – 305 3060
www.hoogenhaak.nl
kvk 34314579

Hoogenraad & Haak

This email was sent to newsletter@newslettercollector.com

You've received it because you've subscribed to our newsletter.

Unsubscribe