Het Nederlandse Coronawoordenboek - een exponent van deze ongewone tijden - bevat ondertussen al 700 woorden. Een bloemlezing: Toogviroloog: leek die als dilettant op het gebied van de virologie nepinformatie verspreidt over een virus, de overdracht daarvan en/of de behandeling ervan. Coronacoalitie: (in België) gesloten coalitie ter bestrijding van de (economische) gevolgen van de coronacrisis. Huidhonger: behoefte aan fysieke aanraking, m.n. bij mensen die langdurig alleen moeten zijn, bv. wanneer ze in hun eentje in quarantaine of zelfisolatie zitten. Fatsoensrij: rij voor een winkel, toonbank of kassa waarin mensen vrijwillig afstand tot elkaar bewaren, m.n. ter voorkoming van een infectie tijdens een grootschalige virusuitbraak. Anderhalvemetereconomie: samenleving die zo is ingericht dat burgers in de publieke ruimte, in het openbaar vervoer, in winkels e.d. zoveel mogelijk ten minste anderhalve meter afstand tot anderen kunnen bewaren, m.n. ter voorkoming van virusepidemieën. Hoestschaamte: het gevoel dat iemand die hoest zich schaamt voor zijn aanwezigheid in het gezelschap van anderen, die weleens zouden kunnen denken dat hij een ziekte heeft waardoor hij anderen zou kunnen besmetten. Datrelatie: relatie waarbij twee of meer personen op regelmatige basis via sociale media, bv. Skype, samen borrelen wanneer ze door omstandigheden (zoals een besmettelijke ziekte) niet in elkaars fysieke aanwezigheid kunnen socializen; gevormd naar analogie van latrelatie op basis van het letterwoord dat: drinking apart together. Coronahufter: bezoeker van een supermarkt of een winkel die zich in tijden van corona niet aan het winkelprotocol houdt en bijvoorbeeld geen anderhalve meter afstand bewaart tot het personeel of andere klanten. Druppelcontact: uitwisseling van via hoesten of niezen verspreide vochtdruppeltjes, m.n. als bron van een virusinfectie. Onthamsteren: houdbare levensmiddelen die je al heel lang in huis hebt in een maaltijd verwerken.
Veel meer hier |